Elaine ving de aanwezigheid van een ander persoon op, de gedachte waren nog ver weg om te kunnen lezen, maar dat ze niet de enige persoon was in dit afgelegen bos was duidelijk. Met haar zintuigen op scherp kwam Elaine overeind. Ze was bezig geweest een nieuw voorraadje kruiden aan te leggen. Uit het Dertiende Rijk had de vrouw wel enkele poeders en tincturen meegenomen, maar dat nam niet weg dat het gif dat ze bij zich droeg voldoende zou zijn. Met haar lange vingers ontdeed Elaine het monnikskap voorzichtig van de onnodige onderdelen en stopte het in haar buidel die rond haar middel hing. Monnikskap was een prachtig kruid om te zien, met zijn schattige paarse bloemetjes, maar veel mensen wisten niet hoe dodelijk deze plant kon zijn.
Haar rug rechtend keek Elaine om zich heen, met haar zwarte jurk en bijna koninklijke air die ze uitstraalde paste deze vrouw helemaal niet in de zetting van het serene bos. Geleid door de gave die de Schepper haar had gegeven kwam ze in beweging in de richting waarvan ze iemands gedachte had kunnen voelen. Geruisloos ging dat niet, Elaine was in de stad geboren en getogen, de natuur was iets waar ze zelden kwam. Haar lichte ogen speurde de omgeving af, toen ze merkte dat ze dichterbij kwam, maar een gestalte kon ze nog niet direct ontdekken.